Diefstal in de Jan Sonjéstraat.

Terecht stond J.J. K. 21 jaar groentenkoopman wonende en gedetineerd alhier, beklaagd op 5 April 1918 laatstleden te zamen en in vereeniging met één of meer andere personen uit een pakhuis aan de Jan Sonjéstraat te hebben weggenomen 4 kisten Sultana-zeep, 28 doozen kwatta-chocolade-reepen, 13 pakken verschillende soorten zachte zeep, 51 doozen toiletzeep en een zak peperkorrels en een zak met doozen plantenvet, alles toebehoorende aan P.J. Dietvors en L. Rosenboom.

Beklaagde verklaart de goederen uit het pakhuis geladen te hebben op last van een ander.

De voerman A. Gevaerts, verklaart, dat er den vorigen avond 4 april 1918 iemand ten zijnen huize is geweest om den volgenden morgen 5 april 1918 een vrachtje te vervoeren van de Jan Sonjéstraat naar het Maasstation. Wie zijn lastgever was, wist hij niet, en was ook zijn gewoonte niet om te vragen.

De agent van politie J. Ponse verklaart dat ze door een jongen van omstreeks 12 jaar die de eigenaars van het pakhuis kende gewaarschuwd waren, dat vreemde menschen aan het pakhuis geweest waren, en de goederen in een soort van bestelwagen als van de spoor hadden geladen. In draf zijn ze toen weggereden en zagen op de Kruiskade een soort wagen met twee paarden bespannen die ongewoon hard reed. Ze hebben den wagen en beklaagde aangehouden, en de ontvreemde goederen gevonden.

De officier achtte het feit bewezen en eischte 1 jaar gevangenisstraf.

Mr. J.P.J. Mashoff, de verdediger, vroeg na een breedvoerig pleidooi, vrijspraak.