Twee beruchte inbrekers op heeterdaad betrapt.

Zaterdagnacht 11 mei 1929 hoorde een nachtwaker die op zijn ronde was, in de pettenfabriek van de firma Wolf & Norden aan de Eerste Middellandstraat te Rotterdam glasgerinkel. Hij waarschuwde de politie, welke terstond uitgebreide maatregelen nam. Zoo snel mogelijk werd een groot aantal agenten naar de Middellandstraat gezonden en het geheele blok huizen tusschen Schermlaan en Middellandstraat, in welk blok de fabriek ligt, werd zorgvuldig afgezet. Eerst daarna is de politie het pand binnengegaan. In het kantoor, dat gelijkvloers ligt werd ontdekt, dat de brandkast werd aangeboord.

Een ruit vlak naast de brandkast was stuk en blijkbaar hadden de inbrekers deze ruit bij hun werk per ongeluk gebroken. De daders waren evenwel onvindbaar. Nadat het kantoor doorzocht was, is de politie naar boven gegaan, maar al vond men daar ook sporen, die er op wezen, dat er inbrekers waren geweest, de gezochten bleken ook daar niet meer te zijn. Ten slotte is de politie op het dak geklommen. Het openstaan van een dakvenster had trouwens al het vermoeden gewekt, dat de dieven langs dien weg waren gevlucht. Toen men nauwelijks op het dak was, zag men op eenigen afstand twee mannen zich snel verwijderen over het dak van een pand aan de Jan Sonjéstraat. Kort daarna zagen de in die straat op post staande agenten twee mannen uit een huis komen. Zij hielden het tweetal aan. Het bleken de gebroeders K. te zijn, namelijk de 32-jarige J.J. K. en de 37-jarige G. K., twee oude bekenden van de politie.

Eerstgenoemde is nog maar sedert kort uit de gevangenis ontslagen. Bij hun vlucht zijn de gebroeders K. dwars door een gazen hor dat in een raam stond geloopen. Daarna zijn zij door een pand naar beneden gegaan, waarna zij op straat, gelijk is gemeld, zijn gearresteerd. Bij huiszoeking is een compleet stel inbrekerswerktuigen gevonden. Ook in de fabriek zijn dergelijke instrumenten aangetroffen.