Operatie-Bellebom: onzin of noodzakelijk kwaad?

Spanning stijgt in ‘gevaren-zone’

Rotterdam — Zoveel hoofden, zoveel zinnen. De één vindt „al dat gedoe” rond de operatie-Bellebom pure onzin en sensatie, de ander spreekt van „een noodzakelijk kwaad”. Maar hoe men ook mag denken over de demontage van de duizendponder, iedereen binnen een straal van driehonderd meter rond de vliegtuigbom in de Bellevoysstraat zal morgenochtend 27 maart 1988 voor één dag huis en haard moeten verlaten. En iedereen in het gebied daar omheen zal het grootste deel van de dag binnenshuis moeten vertoeven of eveneens ergens anders onderdak zien te regelen. In het opvangcentrum in de Energiehal, bij familie of kennissen buiten de ‘gevaren-zone’ of elders voor een gezellig dagje uit. De gemeente Rotterdam heeft in samenwerking met diverse andere diensten alles in het werk gesteld de 21.000 bewoners in het stadsdeel rond de Bellebom zo goed mogelijk voor te lichten. Vorig jaar september 1987 werd al een zogenaamd ontruimingsplan opgesteld en kregen een aantal werkgroepen de opdracht de zes miljoen gulden kostende operatie ‘op de rails’ te zetten. Toch is deze golf van informatie aan een enkeling voorbijgegaan. Zoals een mevrouw in de Aleidisstraat, die nog nooit van de Bellebom had gehoord, en enkele Roemeense inwoners van de Bellevoysstraat, die het slechts met „wat vage verhalen” moesten doen. „Hét probleem is,” zegt Belu Mihai in gebrekkig Engels, „dat de, informatie die door de gemeente werd rondgestuurd in het Nederlands was. Daar begrepen we dus weinig van. Uiteraard hadden we ook aan de Nederlandse kranten niets. Via andere buitenlandse mensen hebben we inmiddels te horen gekregen dat we zondag 27 maart 1988 de wijk uit moeten. Waarheen? Geen idee, misschien een stukje lopen op Zuidplein.” M.G. de Ruiter van het Bureau Rampenbestrijding: „Die mensen zullen we zo snel mogelijk benaderen. We dachten echt dat we nu iedereen op de hoogte hadden gebracht. Die Roemeense mensen zullen we dus op korte termijn persoonlijk inlichten.”

‘Spookwijk’

Naarmate de operatie-Bellebom haar hoogtepunt nadert stijgt de spanning in de Rotterdamse wijken die het meest bij het gebeuren zijn betrokken. Vooral in Middelland, dat morgen 27 maart 1988 voor één dag een ‘spookwijk’ wordt, is de Bellebom zo'n beetje het gesprek van de dag. „Als wij 's ochtends de buren op straat tegenkomen,” zegt mevrouw L M. van Brenkelen uit de Jan Sonjéstraat, „tellen we als het ware de dagen af. Dan is het zoiets als: goedemorgen, nog zes dagen en dan is het zover…” De familie Van Brenkelen heeft vanaf het prille begin direct met de operatie-Bellebom te maken gehad. Vanuit de huiskamer konden zij zien hoe de Explosieven Opruimingdienst (EOD) in de weer was om het projectiel op te sporen en hoe eind december 1987 de gigantische damwanden in de grond werden geslagen. Van Brenkelen: „In het begin waren we vooral angstig. Tijdens het boren van die gaten, noodzakelijk om de bom op te sporen, leefde hier continu de vrees dat ze die duizendponder zouden raken. Later kwam nog eens de herrie van die waterpompen en werden houten schotten voor de ramen getimmerd. De operatie loopt nu gelukkig op haar eind, want het begint allemaal aardig te vervelen.”

‘Ontdekker’

Wie niet haar buik vol heeft, van de Bellebom zélf, maar wél van alle toestanden eromheen, is mevrouw H.J. Ottenberg. Sinds ze hier en daar werd gebombardeerd tot ‘ontdekker’ van de Bellebom heeft ze een niet aflatende stroom journalisten en andere geïnteresseerden over de vloer gehad die haar het hemd van het lijf vroegen. Voor alle duidelijkheid legt ze uit dat zij het niet is geweest die de aanzet tot de operatie Bellebom heeft gegeven. „De politie kwam hier aan de deur,” luidt de officiële lezing „om te vragen of iemand ndertijd die bom had zien vallen. Daarvóór had men elders in de wijk naar zo'n blindganger gezocht, maar nooit gevonden. Mijn ouders hebben dat ding in 1944 inderdaad in de tuin van de buren terecht zien komen en dat aan mij verteld. Op aanraden van de politie heb ik vervolgens die brief aan het college van burgemeester en wethouders geschreven.” „Voor ons,” gaat ze verder, „was het jarenlang een vaststaand feit dat die bom nooit zou kunnen exploderen. Later werd pas duidelijk dat de bom nog wel degelijk kon afgaan. Aangezien de precieze plaats van de blindganger niet bekend was liepen er dus mensen risico, vooral met het oog op de renovatie die op stapel staat. Er zouden zelfs mensenlevens mee gemoeid kunnen zijn. Met die wetenschap zou ik niet rustig meer kunnen slapen.” Uit de door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) uitgevoerde enquête onder de zevenduizend inwoners van het ‘evacuatie-gebied’ blijkt dat de meeste betrokkenen hun zaakjes het liefst zelf regelen. Ruim duizend evacuées wensen gebruik te maken van de opvang in de Energiehal, zo'n vijftig mensen hebben verzocht om speciaal vervoer en ‘slechts’ vijftig huisdieren worden ondergebracht in het tijdelijke asiel in de Weena-IJshal. De meeste honden en katten, maar ook de vijftig slangen van onderwijzer M. Termeer in de Bellevoysstraat, blijven dus gewoon thuis.

In de stress

„Het liefst,” zegt de slangenliefhebber, „was ik zélf ook thuis gebleven. Er kan niet zoveel misgaan, maar als het glas van zo'n terrarium om de een of andere reden stuk zou gaan ben ik er nu niet bij om die slangen terug te stoppen. En als zo'n python eenmaal ontsnapt, zit 'ie zó op straat.” Naast de vijf boa's, de vijf pythons en ettelijke slanke boa's en rattenslangen beschikt Termeer over een aantal moeilijk vervoerbare leguanen. „Die dieren,” zegt Termeer, „schieten meteen in de stress als je met ze naar buiten gaat. Zo'n leguaan eet dan geheid niets meer. Door de Rampenbestrijding is me benadrukt dat ik me over diefstal geen zorgen hoef te maken. De wijk wordt hermetisch afgesloten. Bovendien heeft de dienst in dit kader een verzekering van vijftig miljoen gulden afgesloten…” Een aantal café-houders in ‘sector A’ verbaast zich over het feit dat men hen — ondanks de verder overvloedige informatie — niet persoonlijk heeft benaderd. R. Pronk, eigenares van een café in sector A en één in sector B: „Wel raar allemaal. We krijgen het gemis aan omzet niet vergoed, want er is volgens de gemeente sprake van onheil van buitenaf. We hebben verder echter niets officieels gehoord. Moet je eens kijken als de belastingen omhoog gaan. Dan zijn ze er wel zó bij.” „Te weinig informatie?” reageert De Ruiter van het bureau Rampenbestrijding, „nou, daar geloof ik niets van. Er zijn diverse berichten de deur uitgegaan, de kranten staan er bol van, de speciale Bellebomkrant is huis-aan-huis bezorgd en we hebben een enquête gehouden. Bedrijven, dus ook café's, hebben zelfs een aparte brief ontvangen. Die voorlichting is al in een heel vroeg stadium zo goed mogelijk geregeld.” Voor autoverhuurder L.H. Wolders, die zijn bedrijf op steenworpafstand van de Bellebom runt, is het morgen 27 maart 1988 vooral improviseren geblazen. De wagens die vandaag 26 maart 1988 voor één dag de deur uit gaan kunnen tenslotte morgen 27 maart 1988 niet worden ingeleverd en zullen dus pas maandagochtend 28 maart 1988 terugkomen. Verder zullen alle niet verhuurde wagens de wijk uit moeten. Voor Wolders een reden te meer vandaag 26 maart 1988 zoveel mogelijk zaken te doen. „Ik zit hier al tweeëndertig jaar,” vertelt hij, „en al die tijd heeft die bom practisch naast de deur gelegen. Er is nooit wat gebeurt. Wat mij betreft hadden ze 'm dus gewoon op die plek kunnen laten liggen. Bovendien: ik werk al zes dagen in de week en heb dus weinig trek ook zondagochtend 27 maart 1988 nog eens een keertje op te draven om hier de noodzakelijke dingen te regelen.” De Ruiter: „We hebben uiteraard goed overwogen wanneer we die Bellebom zouden gaan ruimen. Bekend is dat de EOD het liefst niet op zondag werkt. Maar als je verder alle voors en tegens op een rijtje zet, kwam 27 maart 1988 gewoon als gunstig uit de bus. Alleen kerken en, inderdaad, die café's ondervinden dan last. Maar we hebben de groep gedupeerden zo klein mogelijk weten te houden.” Ook in ‘sector B’ — de binnenblijvers dus — wordt op verschillende manieren tegen de operatie Bellebom aangekeken. De familie Van der Mark, eigenaar van hotel Traverse aan de 's-Gravendijkwal 70, zegt de zondag 27 maart 1988 beslist niet met plezier tegemoet te zien. „We mogen vandaag 26 maart 1988 geen nieuwe gasten meer inschrijven,” zegt mevrouw van der Mark. „Alle gasten die eerder komen moeten we vertellen dat we in de gevarenzone zitten en dat iedereen morgen 27 maart 1988 het hotel om 8.00 uur moet verlaten. Daar trapt natuurlijk niemand in.” Mevrouw Van Brenkelen uit de Jan Sonjéstraat tenslotte: „Er hangt ons nogal wat boven het hoofd. Het maakt wat dat betreft niet uit of je nu een kind of een volwassene bent. Als je het goed beschouwt, komt het morgen 27 maart 1988 allemaal neer op de vaste hand van die ene EOD-meneer. Ik heb er het volste vertrouwen dat hij erin slaagt die bom te demonteren. Maar het is en blijft mensenwerk.”

Onderschrift bij de foto J.P. van Brenkelen uit de Jan Sonjéstraat: „Het begint allemaal aardig te vervelen.” (Foto Tieleman van Rijnberk)

Onderschrift bij de foto Onderwijzer M. Termeer uit de Bellevoysstraat met een van mijn slangen: „Het liefst was ik ook zélf thuisgebleven.” (Foto Fons Evers)

Onderschrift bij de foto L.H. Wolders is met zijn autoverhuurbedrijf in de Bellevoysstraat bijna ‘buurman’ van de Bellebom. „Wat mij betreft kan de bom gewoon blijven liggen,” is zijn mening. (Foto Tieleman van Rijnberk)

Onderschrift bij de foto De familie Van der Mark, eigenaar van hotel Traverse aan de 's-Gravendijkwal (‘sector B’), schrijft vandaag 26 maart 1988 geen nieuwe gasten in. (Foto Erno Wientjes)