Eeuwfeest voor oudste bewoner Jan Sonjéstraat, Jan van Hooijdonk

„Ik zou liever willen dat ik 72 werd”

door Ben van der Hee

Middelland — Al tweeënzeventig jaar woont Jan van Hooijdonk in de Jan Sonjéstraat. Binnenkort wordt hij honderd en dat moet natuurlijk op gepaste wijze gevierd worden. De actieve straatbewoners organiseren op zaterdag 29 juni 2002 een receptie voor Van Hooijdonk. De jarige zelf verblijft op dit moment in het Reumaverpleeghuis in Hillegersberg, maar ziet erg uit naar het feest in zijn straat.

Eén van de organisators van het feest, Aad Lutgerink, vertelt wat de plannen zijn. „We houden van twee tot vier 's middags een receptie voor zijn huis, nummer dertien. Veel langer zou te vermoeiend zijn voor de heer Van Hooijdonk. We hebben de hele familie uitgenodigd, bekenden en natuurlijk de straatbewoners.” Lutgerink, van huis uit maatschappelijk werker, verklaart de oorsprong van dit initiatief: „Een paar jaar geleden heb ik beloofd dat als hij honderd zou worden, ik iets zou organiseren, en belofte maakt schuld. Bovendien is het een leuke gelegenheid voor de straatbewoners om elkaar weer eens te ontmoeten.” De straatbewoners hebben ook geld ingezameld voor een cadeau. Besloten is om niet iets te kopen maar met het geld uitstapjes te financieren voor de heer Van Hooijdonk. „Bijvoorbeeld een dagje naar de dierentuin,” legt Lutgerink uit.

Natuurlijk zal er ook een vertegenwoordiger van het (deel)gemeentebestuur aanwezig zijn op de heugelijke dag. Tom Harreman, voorzitter van de deelgemeente Delfshaven, zal een speech houden. Verder is er gezorgd voor een draaiorgel om de middag muzikaal te omlijsten. Bij een feest horen slingers en vlaggen, ook daar zal voor gezorgd worden. Er zullen vlaggen hangen van alle twintig nationaliteiten die in de straat vertegenwoordigd zijn.

De jubilaris zelf organiseert nu natuurlijk niet mee, maar dat is in het verleden wel anders geweest.

De heer Van Hooijdonk spreekt met veel plezier over zijn jonge jaren. „Toen ik een jaar of tien, elf was zat ik op school, maar de relatie met de meester liep niet zo lekker. Eén keer in de week hadden we gymnastiek van een speciale gymleraar. De meester ging dan schriften nakijken en riep af en toe een leerling bij zich. Op een gegeven moment stond ik bij de meester en daar werd de gymleraar boos om, hij zei tegen de meester: „Wat u hier doet, moet u op school doen!” Vanaf dat moment mocht ik niet meer mee gymmen met m'n eigen klas.” Dat deze meester niet zijn grootste vriend was blijkt ook uit het voorval met zijn achternaam. Van Hooijdonk schreef zelf altijd zijn naam met ‘ij’, terwijl de meester van mening was dat het toch echt met een ‘y’ gespeld diende te worden. „Op een zekere dag was ik het school gaan zo zat dat ik wilde gaan werken. Dat mocht op zich wel van de hoofdmeester, als ik maar een baas kon vinden waar ik aan de slag kon. Gelukkig kon ik een betrekking krijgen bij een boekwinkel, dus kon ik weg van school.” Als kind ging Van Hooijdonk ook wel mee met zijn vader naar de Westerkerk op de Kruiskade en volgde ook zondagschool. Later verwaterde dat bezoek een beetje en kwam hij eigenlijk alleen nog op hoogtijdagen in de kerk. „Je had wel wat anders aan je hoofd, er moest geld verdiend worden.”

Op zeventienjarige leeftijd trad Van Hooijdonk in dienst bij Van Duin, een meubelzaak aan de Rochussenstraat. Er waren in die tijd veel werklozen en er was veel armoede. Om toch in dienst te kunnen blijven werd de volgende oplossing verzonnen. „Je moest de ene week wel werken en de week erop weer niet. Ik hoefde gelukkig niet te kuieren, zo noemde men dat, dus ik kon gewoon alle weken werken. Totdat mijn collega's daarover gingen zeuren bij de baas. Het gevolg was dat ik drie weken moest gaan kuieren. Op een zondag liep ik de directeur van Vroom en Dreesman, waar wij veel voor werkten, tegen het lijf en die vroeg waarom ik al drie weken niet geweest was. Ik legde uit dat ik moest kuieren en dat vond die man van V&D onbegrijpelijk dat ze iemand als mij lieten lopen. Hij vroeg me die maandagochtend langs te komen en dat heb ik gedaan. Hij bood me aan al het werk door mij te laten doen en vroeg of ik ergens kon werken.” In de tussentijd was Van Hooijdonk verhuisd naar de Jan Sonjéstraat en had de beschikking over een souterrain, wat uitstekend geschikt was voor dit doel. Op deze manier begon het eigen bedrijf, waar later wel zeven mensen in dienst traden. Een bedrijfsauto werd overgenomen van de melkboer die naar Australië emigreerde.

In de Tweede Wereldoorlog was het minder goed toeven in de stad. Er werden regelmatig bombardementen uitgevoerd, eerst door de Duitsers, daarna door de geallieerden. De bewoners van de Jan Sonjéstraat hebben Joodse gezinnen en volwassen mannen weggevoerd zien worden en in de winter van 1944-1945 is zelfs een man uit de straat overleden door de honger.

De toen bijna veertigjarige Van Hooijdonk besloot met wat andere straatbewoners om zich niet alles te laten gezeggen door de bezetters. Zo moesten de burgers hun telefoontoestel inleveren. Een man uit de straat was handig met telefoons en demonteerde die van Van Hooijdonk, die het toestel vervolgens verstopte. „Toen kwamen ze om de telefoon op te halen, maar die was er natuurlijk niet. Ze hebben heel het huis doorzocht, maar gelukkig hebben ze het toestel niet gevonden.” De dag waarop de oorlog over was liet Van Hooijdonk de telefoon weer ophangen. „Terwijl die man het toestel aan het ophangen was, werd er al gebeld: het stadhuis. Ze vroegen wat ik met een telefoon deed, of ik niet van de verkeerde kant was geweest. Toen ze hoorden hoe de vork in de steel stak feliciteerden ze me; ik was de eerste Rotterdammer met telefoon.”

De straat

„Ik ben gek op de straat en op mijn huis,” zegt Van Hooijdonk met de nodige weemoed in zijn stem. „Ik zou graag weer eens thuis zijn, als ik binnenstap komen alle herinneringen terug. Aan mijn vrouw, die inmiddels overleden is, de kinderen en het werken in de kelder.” Hoewel hij niet geheel ontevreden is over de verzorging in het verpleeghuis waar hij nu zit, is zijn grote wens om nog één dag per week aan de Jan Sonjéstraat te verblijven. „Ik voel me één met m'n huis.”

De betrokkenheid met de straat is bij de heer Van Hooijdonk altijd al groot geweest. Hij zorgde er persoonlijk voor dat mensen de straat schoon hielden en dat een ieder zich fatsoenlijk gedroeg. Als automobilisten bijvoorbeeld het eenrichtingsverkeersbord negeerden ging hij midden op de weg staan om ze terug te sturen. Over de properheid van de straat zegt hij: „Vroeger werd het koper gepoetst, de pui schoongemaakt en de stoep geschrobd. Vandaag de dag is dat helaas niet meer zo vanzelfsprekend. Als ze een flesje leegdrinken dan gooien ze het gewoon op straat.”

Toen er in het jaar 2000 een boekje, ‘Even terug in de tijd’, werd samengesteld over honderd jaar Jan Sonjéstraat, heeft de heer Van Hooijdonk daar ook zijn medewerking aan verleend. Naast de verhalen die hij kon vertellen over vroeger tijden heeft hij ook foto's uit het privéalbum ter beschikking gesteld.

Leven na de honderd

Een paar dagen geleden hebben de heer Van Hooijdonk en andere bewoners van het verpleeghuis de avondvierdaagse gereden. Lopen was er niet meer bij helaas, maar toch waren het mooie ritten en leverde het bovendien nog een medaille op ook. Stilzitten is iets waar Jan van Hooijdonk moeite mee heeft. Hij houdt zich nog graag bezig met klaverjassen, dammen, domino's en zelfs zingen. Hij moet wel bekennen dat alles moeilijker gaat, „Ik zou liever willen dat ik tweeënzeventig werd. Het slijt allemaal, de ene keer heb ik hier pijn de andere keer daar.” Ook het leven in een verpleeghuis is niet altijd even makkelijk. „Ik kan niet zelf bepalen wanneer ik in en uit bed ga en dat is vervelend. Soms lig ik een half uur te wachten voordat ik uit bed kan.” Zijn grootste wens voor na de honderd is dat hij langzaam afscheid kan nemen zowel van de straat als van de familie.

Mensen als Jan van Hooijdonk hebben Rotterdam groot gemaakt, daar mag de stad trots op zijn en hen koesteren zolang zij nog leven.